
Onderstaand worden alle moeilijke begrippen in verband met natuurbeheerplannen uitgelegd.
Administratieve overheid
Beheerder
Bestuur
In de tabel ‘openbaar terrein - administratieve overheid – bestuur’ (pdf - 112 kB) vindt u een overzicht van eigenaars van terreinen, met aanduiding of het over een openbare eigenaar, administratieve overheid en/of bestuur gaat. Als de instelling/instantie niet voorkomt op de lijst en u kunt het niet afleiden uit de definities, neem contact op met het aanspreekpunt voor natuurbeheerplannen in uw provincie.
Doelmatigheidstoets
De goedkeuring van Deel 1 Verkenning van het natuurbeheerplan betekent niet dat de doelmatigheidstoets voor de aan te kopen percelen gelegen binnen het ruimer globaal kader automatisch positief is. Het zijn twee naast elkaar staande procedures.
Geïntegreerd natuurbeheer
Het is de verzamelnaam voor de principes waarop het nieuwe natuurbeheerplan steunt. Dit is een integratie van de vroegere regelgeving rond bosbeheerplannen en rond beheerplannen van erkende natuurreservaten, waarbij de kerngedachte is dat in alle terreinen die beheerd worden ten behoeve van het natuurbehoud rekening moet gehouden worden met de ecologische, de sociale en de economische functie.
Verwar dit niet met het begrip ‘geïntegreerd beheersplan’: dat begrip wordt enkel gebruikt voor een beheerplan dat een combinatie is van een natuurbeheerplan en het beheersplan van beschermd onroerend erfgoed.
Globaal kader
Het ‘globaal kader’ is een onderdeel (hoofdstuk 3) van deel 1 verkenning van een natuurbeheerplan.
Het globaal kader beschrijft op hoofdlijnen:
- De invulling van de drie functies van het terrein en differentiatie ervan
- De gewenste natuurstreefbeelden (te kiezen uit bijlage 3 van het BVR natuurbeheerplannen)
- Het ambitieniveau (type één, twee, drie of vier)
- Eventuele doelstellingen in het kader van het Onroerenderfgoeddecreet en beschermingsbesluiten onroerend erfgoed
Het globale kader kan worden opgesteld voor een ruimer gebied dan de in het natuurbeheerplan effectief deelnemende percelen, als dat nuttig is om een betere inschatting te maken van de voorgestelde keuzen in een ruimer landschappelijk kader. Dat ruimere gebied moet op logische wijze samenhangen met de in het natuurbeheerplan opgenomen percelen.
Voor type vier (erkend natuurreservaat): bij het globaal kader kan een ruimer gebied afgebakend worden dan de effectief deelnemende percelen. Op dat gebied kan een doelmatigheidstoets worden uitgevoerd (art. 34 BVR subsidies).
Lees meer over de manieren waarop een ‘globaal kader’ goedgekeurd kan worden en over de voordelen/gevolgen verbonden aan de goedkeuring van het globaal kader in deze nota.
Onderstaande richtlijnen van minister Brouns voor opname van gronden in het ruimer globaal kader gelden voor natuurbeheerplannen type 4 (waar aankoopsubsidies aan verbonden zijn). Voor natuurbeheerplannen type 2 en 3 (waar geen aankoopsubsidies aan verbonden zijn) worden ze aanbevolen.
Buiten de gronden beheerd door de indiener van het beheerplan, kunnen in het globaal kader geen gronden opgenomen worden gelegen in agrarische bestemming. Specifieke uitzonderingen op bovenstaande zijn:
- Percelen gelegen in SBZ of VEN.
- Percelen die vandaag reeds bos of natuur zijn.
- Percelen die vandaag reeds gehuurd worden in functie van natuurbeheer. Indien het beheer van die percelen door een landbouwer wordt uitgevoerd, dient dit na de aankoop ook zo te blijven.
- Percelen die ingesloten liggen door gebieden met groene bestemming indien kleiner dan 1 ha.
- Percelen die ingesloten liggen door percelen die een natuurbeheer kennen (bv. in uitvoering van beheerplan) indien kleiner dan 1 ha.
- Percelen die deels een gele en deels een groene bestemming hebben indien het kadastraal perceel meer dan 50 % een groene bestemming heeft.
Percelen gelegen in Herbevestigd Agrarisch Gebied (HAG) worden nooit opgenomen in een globaal kader (Let wel: percelen in beheer van de indiener van het beheerplan, kunnen wel als erkende en/of deelnemende percelen worden opgenomen).
Ook wanneer een eerder goedgekeurd globaal kader, gewijzigd of ongewijzigd, opnieuw wordt ingediend, dient het volledige globaal kader aan bovenstaande richtlijnen te voldoen.
Natuurdomein
Natuurterreinen die ecologisch een samenhangend geheel vormen
Er moet een ecologisch verband tussen de terreinen bestaan, zodat ze echt als één geheel beheerd kunnen worden. Dat vergt dus een beoordeling in de feiten, en die kunnen van geval tot geval verschillen. Aan elkaar grenzende terreinen zullen wellicht zonder uitzondering aan die bepaling kunnen voldoen. Aan het andere uiterste zal die bepaling niet voldaan kunnen zijn in het denkbeeldige voorbeeld dat een beheerder aan de Maas en een beheerder in de polders samen een gezamenlijk beheerplan zouden indienen. Dan zou er duidelijk geen ecologisch samenhangend geheel zijn.
Open plekken binnen het bos
We maken een onderscheid tussen enerzijds bestendig bosvrije oppervlakten of stroken in functie van natuurbehoud of -ontwikkeling in het bos en anderzijds bestendig bosvrije oppervlakten of stroken in functie van bosrecreatie en recreatieve uitrustingen binnen het bos.
Opdat een open terrein als een permanente open plek binnen het bos in functie van natuurbehoud kan beschouwd worden, moet ze voldoen aan elk van de vier volgende voorwaarden:
- Bedekkingsgraad < 50%
- Terrein met halfopen en open vegetaties dat ten behoeve van het natuurbehoud wordt beheerd. Daar horen dus ook open waterpartijen bij, zoals vennen, poelen, e.d. Wildakkers (bv. ingezaaid met maïs) worden niet beschouwd als een open plek in functie van natuurbehoud, aangezien die monofunctioneel enkel als voederplaats voor wild dienen. Open plekken waar wild komt grazen, komen wel in aanmerking als ze daadwerkelijk beheerd worden ten behoeve van het natuurbehoud.
- Het open terrein is over minstens de helft van de omtrek omgeven door bos
- De oppervlakte is maximaal 0,5 ha
Daarnaast wordt de zoomvegetatie (= zone met ruigtekruiden) van een bosrand beschouwd als ‘bestendig bosvrije strook binnen het bos’ in functie van natuurbehoud, op voorwaarde dat de breedte minder dan 1x de gemiddelde boomhoogte (25 à 35 m) bedraagt. De mantelvegetatie van een bosrand (struiken en hakhout) wordt daarbij niet meegerekend. Het kan gaan over een bosrand aan de buitenste rand van het bos of om een bosrand binnenin het bos, bv. tussen twee bosbestanden.
Deze voorwaarden gelden niet voor tijdelijke open plekken binnen het bos. Tijdelijke open plekken vallen onder het Bosdecreet art.3, §2, 1° ‘de kaalvlakten, voorheen met bos bezet, die tot het bos blijven behoren’.
Openbare terreinen beheerd ten behoeve van het natuurbehoud en waar Europese natuurdoelen moeten gerealiseerd worden
- Een ‘openbaar terrein’ is een terrein in eigendom of mede-eigendom van een publiekrechtelijke rechtspersoon (Natuurdecreet, art. 2, 53°)
- ‘Waar Europese natuurdoelen moeten gerealiseerd worden’: als het opgenomen is als habitat of in de zoekzone ligt op de richtkaart van het Managementplan Natura 2000